Toen ik besloot voor de klas weg te gaan was een van de belangrijkste redenen dat ik met allerlei leuke, innovatieve creatieve (les)ideeën in de praktijk van mijn lessen niets kon. Tussen droom en daad staan wetten in de weg, en praktische bezwaren (schreef Willem Elsschot)… en in de praktijk van het onderwijs zijn dat zaken als de ophokplicht, de toetsen=leren-mentaliteit, gebrek aan middelen, gebrek aan kennis en durf bij collega’s en managementom dingen op te pakken. En ook op de scholen die ik sindsdien als trainer of adviseur heb bezocht, kwam ik docenten tegen die met vergelijkbare frustraties rondlopen. Ik ken maar weinig voorbeelden van scholen waar innovatie de norm is en het maken van attractief onderwijs de praktijk.
Elke school heeft wel een klein handje vol van die bevlogen mafketels die voortdurend bezig zijn om te kijken hoe het anders kan omdat het beter moet. En op heel veel scholen worden die een beetje meewarig (soms ook argwanend) aangekeken. Het management moet zich altijd inspannen om te zorgen dat deze creatieve beesten niet te hard aan de tralies van de kooi rammelen, want God verhoede dat er docenten worden vrijgemaakt om iets innovatiefs te doen. Alle hens aan dek om die 1000 uur de kinderen uit de lokale supermarkt te houden. Dus liggen die bevlogen creatieve jonge honden strak aan de ketting van de schoolorganisatie, die stevig is verankerd in (19e eeuws giet)ijzeren onderwijswetten. Een paar keer flink tegen het kastje en de muur aan lopen en ook deze types worden bevangen door de educatieve kooineurose (dwangmatig mopperend heen en weer lopen tussen klaslokaal en koffiemachine).
En eigenlijk is dat vreemd, of beter: het is jammer, want ik ben van mening dat in essentie het docentschap een van de meest creatieve jobs is die er bestaan. Maar de manier waarop onderwijsorganisaties in elkaar zitten belemmert vaak de mogelijkheden van die creatieveling in docent. Nauwelijks tijd en geld voor scholing, het primaire proces (educatief babysitten tot de 1000 uur vol zijn) dat altijd voor gaat (blijkbaar kun je alleen iets leren als er iemand met een onderwijs bevoegdheid in dezelfde ruimte is), eindeloos vergaderen, nakijken van talloze toetsen en werkjes tot in de kleine uurtjes en in de weekenden … Waar haalt de creatieve docent de tijd en de energie nog vandaan om echt iets te doen met z’n creatieviteit? De status quo in denken over onderwijs en professionalisering is al pittig genoeg.
Kortom, in het onderwijs is niet de geestelijke, formatieve, financiële en organisatorische ruimte om in te spelen of aan te sluiten op maatschappelijke innovaties. Dat gebeurt wel, uiteraard, maar het is vaak incidenteel. En dus zijn we beland in een situatie waarin docenten duidelijk (zoals bijvoorbeeld Sir Ken Robinson ook al aangeeft) niet gewend zijn om actief en creatief aan hun eigen ontwikkeling en hun onderwijs te werken. De huidige generaties docenten hebben niet geleerd om creatief te zijn of creatief te denken, laat staan dat we in staat zijn de creativiteit bij leerlingen te stimuleren of aan te boren. We zijn (ja, ik schreef ‘we’) niet getraind om daar mee om te gaan. En dat terwijl de 21e eeuw dat wel van ons én van onze leerlingen vraagt. En daar hebben we volgens mij de kern van van het probleem van de staart: hoe krijgen we creativiteit (en daarmee innovatie) op de professionaliseringsagenda? En hoe krijgen we die agenda uitgevoerd?
Ik vind het opmerkelijk, maar wel heel prettig dat op een evenement als de Creative Company Conference op 28 mei a.s. heel veel aandacht is voor onderwijs en niet alleen voor de traditionele creatieve sector. Ik ben heel benieuwd wat mensen als John Moravec en Sir Ken Robinson in hun sessies hierover gaan zeggen en misschien nog wel meer naar de discussie die zij daarover gaan voeren. Van die sessies mag je hier een uitgebreid verslag verwachten en als ik half de kans krijg, ga ik ze daar ook zeker nog iets over vragen.