John van Dongen geeft het al een heel eind aan op de Onderwijsvooruitzichten: de bevindingen van de Commissie Disselbloem bevatten vleesch noch visch. Nee ik heb de 191 pagina’s ambtelijk taalgebruik niet doorgeworsteld, maar heb me even geconcentreerd op de samenvatting en de aanbevelingen. Graag deel ik in een tweeluikje een aantal (niet noodzakelijk volledig samenhangend) overpeinzingen met jullie.
Laat ik eerst eens met Dijsselbloem c.s. terugkijken naar aanpak van onderwijsinnovatie de afgelopen twee decennia. Een belangrijke bevinding van de commissie is dat innovatie werd gesmoord in een te krap financieel kader. Daardoor waren docenten niet goed toegerust om de vernieuwingen uit te voeren. Niettemin vraag ik me af wat er gebeurt als je scholen of teams de financiële armslag geeft om een onderwijsvernieuwing (didactisch en/of pedagogisch) uit te gaan voeren. Komt er dan wél iets van de grond? Zijn docenten wel voldoende toegerust om zelf visie te ontwikkelen op onderwijsinnovatie? Zijn zij in staat om daar beleid op te maken en onderwijspraktijk uit te destilleren? Zijn de docenten die de komende (pak ‘m beet) 10 jaar het onderwijs gaan vormgeven capabel genoeg om actueel, eigentijds, aantrekkelijk, media-rijk, doelgroepspecifiek onderwijs te ontwerpen?
En ligt hier niet het risico in verscholen dat het onderwijs een bonte lappendeken wordt, waarmee we het liefdevol instoppen, zodat begin- en eindtoets er warmpjes bij liggen? Is die vrijheid ook blijheid? Voor docenten? Voor leerlingen? Voor ouders? Of is het juist een voordeel als er een divers aanbod aan onderwijs en onderwijskundige denominaties is om uit te kiezen?
De kritiek op het onderwijsaanbod voelt ook niet helemaal lekker. In de samenvatting van het rapport wordt de basisvorming genoemd als een voorbeeld van een algemeen onderwijsaanbod voor een diverse groep leerlingen en dat niet goed werkte. Nu wil ik dat voetstoots aannemen, maar het gewenste alternatief lijkt me ook niet een-twee-drie te realiseren. Vergelijk het met restaturants: in een Van der Valk kun je met een hoop mensen tegelijk acceptabel eten en dankzij het goed gevulde buffet zijn de borden goed vol. Wat je niet op krijgt laat je liggen. De rekening is ook voor een modaal beursje te dragen. Maar ga je eten bij Parkheuvel of de Librije dan hebben we het over een totaal andere kost: helemaal a la carte, het beste eten, gemaakt door de bekwaamste koks. Aan het einde is de buik vaak net vol genoeg maar de portemonnee een stuk lichter. De vraag is vooral: uit welk resaturant stappen mensen met een tevredener gevoel?
Dat er weinig draagvlak voor de onderzochte vernieuwingen was, was volgens mij in vrijwel elke personeelskamer te constateren. Maar welke vernieuwing heeft wel draagvlak in het onderwijs? Ik vermoed ook wel dat een innovatie die vanuit een school zelf wordt bedacht en vormgegeven wordt meer kans van slagen heeft. Maar wat als de geleidelijke vernieuwing die commissie voorstelt moet worden gedragen door de zelfde docenten die de Tweede Fase buiten hun lokaal probeerden te houden met het argument dat ze al 25 jaar prima les gaven en dat dat ‘ineens’ niet meer goed zou zijn.
Dijsselbloem schrijft dat Dankzij de inzet van veel onderwijspersoneel voor hun leerlingen hebben de scholen een praktische omgang ontwikkeld met de onderwijsvernieuwingen. Ook een waarheid als een koe, maar alle organisatorische en beleidsmatinge klunzigheid van de bewindsmakers ten spijt, moet je je natuurlijk ook afvragen of (die) vernieuwingen ook hadden plaatsgevonden als ze niet door de overheid waren ingezet. Waar zou het onderwijs hebben gestaan, wat zouden we vinden van de kwaliteit van het onderwijs als we de bavo, Tweede Fase en het ‘nieuwe leren’ niet door de strot gedrukt hadden gekregen?
In een gesprek met ADE-collega Paul Scheulderman stelde hij: de primaire taak van onderwijs is overdragen wat in de cultuur zit en dat is per definitie ‘ouwe wijn’. Helemaal waar. Onderwijs is retrospectief en de cultuur van het onderwijs sluit daar op aan. Maar wie meent kinderen / jongeren te kunnen voorbereiden op de toekomst door ze te doordrenken van het verleden en op een manier die de afgelopen 100 jaar nauwelijks wezenlijk is veranderd, heeft een memo gemist.
Onderwijs heeft moeite (gehad) de maatschappelijke ontwikkelingen bij te benen. Dat is niet heel gek, want het gaat ook heel erg hard en technologie is daar een cruciale factor in. Jongeren veranderen snel mee en stellen hele andere eisen aan de inhoud en de vorm van het onderwijs; het zijn kritische consumenten, ze zijn media smart, begrijpen een boodschap en schatten zelf wel in of die voor hen van belang is. Dat doen zij veel beter dan de jongere die ik was, of die mijn 20 jaar oudere collega was en dus hebben zij een veel kritischere en veel betrokkener houding tegenover onderwijs, school en de docent. Of dwaal ik af?
Hoe dan ook, zowel bij de analyse van de problemen als bij de aanbevelingen (zie daarvoor het zusterartikel) valt me op dat de scholen en de docenten nagenoeg onzichtbaar zijn. Wat er ook aan problemen waren, aan hen lijkt het niet gelegen te hebben. Het onderwijs lijkt met een opvallend schoon gevegd straatje voor de commissie verschenen. Dat is een werkelijkheid waar ik een beetje moeite mee heb. Misschien dat Peter R. de Vries daar eens …